Vereniging voor Plaatselijke Politieke Groeperingen (VPPG)
De raad is uit het centrum van de bestuurlijke activiteit verdrongen door het college
De raad is uit het centrum van de bestuurlijke activiteit verdrongen door het college
Die feitelijke machtsverhouding tussen raad en college is, ondanks de invoering van het duale stelsel, veranderd ten nadele van het eerste en ten voordele van het tweede bestuursorgaan. De raad is uit het centrum van de bestuurlijke activiteit verdrongen door het college dat steeds meer het beleid is gaan bepalen. Dit is in strijd met de Grondwet en de Wet dualisering.
De wetgever van 1992 wilde het gemeentelijk bestuur dichter bij de burger brengen. Er werden in hoofdzaak drie wegen bewandeld om dit hooggestemde ideaal dichterbij te brengen. Dat is allereerst de directe weg van de versterking van de positie van de individuele burger en diens organisaties en instellingen tegenover ‘de gemeente’. Vervolgens de omweg van de versterking van het orgaan dat bij uitstek geacht mag worden binnen de gemeentelijke organisatie de inwoners te representeren: de gemeenteraad. De Grondwet plaatst sinds 1848 dit orgaan dan ook met zoveel woorden aan het hoofd van de gemeente.
Een derde (om)weg was die van de versterking van de positie van de raadsminderheden. Raadsminderheden, vaak volgens naar landelijk voorbeeld ‘oppositie’ genoemd, zijn raadsleden en fracties die geen geestverwanten bezitten in het dagelijkse bestuur van de gemeente meer in het bijzonder geen wethouderszetels daarin bezetten.
Deze raadsminderheid vertegenwoordigt echter ook een deel van de inwoners en is daarvan vaak de enige stem in het gemeentehuis. Het democratisch motief dwong de wetgever dan ook tot beschouwingen en voorstellen over dit deel van de ‘volksvertegenwoordiging’. Het is vooral bij deze beide subdoelen – versterking van de positie van de raad – en in mindere mate van raadsminderheden – dat de Wet dualisering gemeentebestuur andere wegen inslaat die verbetering van de positie van de raad beogen.
Wat wel vaststaat, is het vertegenwoordigingskarakter van de gemeentelijke democratie, evenals de wenselijkheid dat de raad bij uitstek en uitsluiting de aandrang behoort te voelen de bevolking te representeren. Hieruit vloeit dan de genoemde zorgplicht voort van de raad om bij de besluitvorming de belangen van de gehele gemeentelijke bevolking, ook van niet-Nederlanders en niet-kiesgerechtigden, in aanmerking te nemen.