De recente invoering van de QR-pas voor toegang tot horeca en evenementen roept naast de nodige weerstand vanuit de bevolking en de horeca- en evenementenbranche,
ook een aantal juridische vragen op. Is deze paternalistische overheidsmaatregel wettelijk gezien wel of niet legitiem? En in hoeverre schendt deze maatregel het wettelijk verankerde
gelijkheidsbeginsel?
In het Juridisch Coronajournaal leggen juriste Isa Kriens en
gepensioneerd advocaat Frank Stadermann uit dat bij de eis van een QR-pas tenminste drie grondrechten worden geschonden:
- het recht op lichamelijke integriteit;
- het medisch geheim;
- het recht om niet gediscrimineerd te worden.
Dat deze rechten aangetast worden is zonneklaar. In coronatijd kunnen grondrechten echter middels aangepaste wetgeving met één pennenstreek terzijde geschoven worden. Daarna is het aan de rechter om te bepalen of de schending van grondrechten gerechtvaardigd is. Tot dusver is gebleken dat bijna zonder uitzondering, rechters volmondig op de hand van de overheid zijn.
Toch is er reden tot voorzichtig optimisme volgens Stadermann, want als burger kun je wel degelijk wat doen als je de toegang geweigerd wordt zonder geldige QR-code.
Het anti-discriminatiebeginsel, één van de grondbeginselen van onze rechtsstaat en artikel 1 van onze Grondwet nota bene, is dan namelijk onbetwistbaar in het geding, in welk jasje men het ook tracht te gieten.